Lhasa, 2 september 2007. De chinese muur

Net na de landing in Peking gebeurt het weer. De mobieltjes worden aangezet en pieptonen, belletjes, zelfs hele muziekstukken vullen de hele ruimte. Vaak wordt het dan na een minuut of zo wat rustiger maar als het vliegtuig helemaal tot stilstand is gekomen, komt de volgende uitbarsting van onrust: mensen staan op, galen de handbagage uit de vakken en dringen zo ver mogelijk naar de uitgang om als eerste naar buiten te kunnen. Ook aan deze tweede onrust komt een einde als de vliegtuigdeuren opengaan. Maar in China breekt een derde fenomeen aan: al in de slurf hoor ik nieuwe geluiden. Nou… nieuw zijn ze eigenlijk niet. Ik had ze alleen nog nooit op zulke grote schaal en van zoveel mensen tegelijk gehoord. Van alle kant klinkt het GGGGGRRRRRWWWTT, een gerochel alsof het uit de tenen moet komen. Ik bedenk me hoe ik me tegen de komende rochelregen moet beschermen maar mijn paraplu zit in mijn grote rugzak evenals mijn regenkleding. Dan maar snel naar de bagageband lopen. Maar daar wacht me een onaangename verassing. Na een halfuur gewacht te hebben is mijn bagage er nog steeds niet. De rochelende menigte is al lang weer vertrokken. Ik ga maar eens naar de lost-luggage counter. Met handen en voeten leg ik uit wat er aan de hand is en na veel onderling heen en weer gepraat wordt me duidelijk dat ik naar de international-arrival hal moet. Ik kom tenslotte uit het buitenland vliegen. Dat klopt maar waarom wijzen alle borden dan hierheen vraag ik. Dat wisten ze ook niet. De logica ontgaat me.

Gelukkig zie ik in de andere hal een eenzame rugzak rondjes draaien op de lopende band. De mijne!!

In het hotel wat ik had besproken had men mij beloofd dat ze gemakkelijk voor een ticket naar en een visum voor Tibet konden zorgen. Dat was dan ook de reden dat ik helemaal naar Peking kwam. Het kon alleen een paar dagen duren. Vanuit Nepal zou het stukken moeilijker gaan had ik gehoord. Bij aankomst in het hotel informeerde ik er nog eens na en het visum was geen probleem. De treinticket was moeilijker en kon nog wel een week duren. Een week!!!! Wat moet ik in hemelsnaam een week in Peking, een drukke vieze smog-stad. Dat wil ik eigenlijk helemaal niet. De smog is er vreselijk. De miljoenen auto’s braken met zijn allen zoveel vieze uitlaatgassen uit dat Peking altijd is gehuld in een bruingrijzige wolk. En je ruikt het ook. Hoe men in hemelsnaam heeft kunnen besluiten de Olympische Spelen volgend jaar hier te houden is me een raadsel.

Ik besluit om in deze verplichte Pekingweek maar wat sight-seeing te gaan doen. De mensenmenigte is enorm. Alles, mensen en auto’s, krioelt door elkaar. Het doet me terugdenken aan de mieren in Zuid-Amerika.

Na mijn bezoek aan de verboden stad, waar tot mijn grote verbazing een groot portret van Mao boven de hoofdingang hangt, wilde ik een taxi naar mijn hotel nemen. Ik zag een taxi mijn kant op komen en stak mijn hand op. Hij maakte een beweging mijn kant op maar op het laatste moment gaf hij weer gas en reed hard door. Bij de volgende taxi gebeurde precies hetzelfde. Onwillekeurig moest ik denken aan het liedje “ is het mijn mond, zijn het mijn ogen”. Lag het misschien aan mijn inmiddels wat langere haar? De volgende taxi doet weer hetzelfde en een vierde taxi stopt even, ziet dan verderop een groepje Chinezen staan, rijdt daarheen en neemt ze mee. Achter me wordt gelachen. Ik voel me gediscrimineerd. Nadat het hele verhaal zich nog een paar keer herhaalt, wil eindelijk een chauffeur me meenemen. Hij spreekt weliswaar geen Engels maar kan wel het chinese kaartje van het hotel lezen.

s’-Avonds ga ik naar een nabij gelegen restaurant. Het is er druk. Een goed teken want dan is het eten waarschijnlijk goed. Na een minuut of tien wachten heeft nog geen van de serveersters aanstalten gemaakt om me een menu te brengen en ik pak er dus zelf maar eentje. Ook nadat ik mijn menu heb geselecteerd komt er geen serveerster naar me toe. Chinese woorden schieten me tekort. Nu is dat ook niet zo moeilijk want ik ken maar een chinese uitdrukking en dat is Ni-hao wat goedendag betekent. Dat zal weinig uithalen. Ni-Ho misshien? Ten einde raad blokkeerde ik een serveerster die op weg was naar de keuken en met wat handgebaren maak ik duidelijk dat ik mijn bestelling wil doorgeven. Ze reageert gelukkig. Met een chagrijnig gezicht worden snel wat chinese krabbels op papier gezet en ik hoop maar dat ik nu geen eendenkoppen of varkensoren krijg want die stonden ook op de menukaart. Chagrijnige gezichten zijn volgens mij standaard hier. Er wordt niet gelachen. Niet alleen hier in het restaurant niet maar ook niet op straat. Mogelijk een van de regels van Mao?

Na een poosje komen twee met de mondhoeken naar beneden gekrulde dames me mijn eten brengen. Geen woord wordt gezegd. Het eten wordt haast op tafel gegooid. Als ik tot overmaat van ramp ook nog aangeef dat ik als Europeaan mijn soep niet met stokjes kan eten en liever een lepel wil, worden de gezichten bijna boos. Wat denk je wel, een lepel vragen voor de soep, wat een brutaliteit, lijken ze te denken. Tot nu toe vind ik de Chinezen die ik heb ontmoet, niet leuk.

Op een van de dagen bracht ik een bezoek aan een park in Peking, Een groene oase die in de grijze betonstad. Na een minuut of vijf lopen werd mijn aandacht getrokken door een vreemd miauwend geluid wat ergens achter de struiken vandaan kwam. Het leek op een nieuwe vogelsoort. Dat wil zeggen een vogel die ik nog nooit had gehoord of gezien. Dus snel mijn telelens erop gedraaid en in sluipgang naar de bosschage. Groot was mijn teleurstelling toen ik achter de struiken een aantal chinezen ontwaarde die het miauwende geluid produceerden. Het bleek een oefening voor de chinese opera te zijn die werd begeleid door een muzikant die een soort viool bespeelde. Afschuwelijk geluid maar toch maar een paar foto’s gemaakt.

De tocht naar het zomerpaleis wilde ik wel eens met een fietsriksja afleggen. Ik heb gehoord dat je per fietsriksja Peking op een heel andere manier gaat bekijken. Dat werd hoog tijd want tot dusver was mijn kijk op Peking nog niet erg positief. Bovendien is vervoer per riksja milieuvriendelijk. In de reisgidsen staat dat je vooraf de prijs moet bepalen en zo gezegd zo gedaan. Voor 35 Yuan zou de man me naar de oost ingang van het zomerpaleis fietsen. Het tochtje duurde ongeveer twintig minuten en de riksjabestuurder was nat van het zweet toen hij een smal steegje indraaide, stopte en zei: nog 100 meter die kant op lopen, dan links af en dan ben je er. Omdat hij zo zijn best had gedaan besloot ik hem geen 35 maar 50 Yuan te geven maar toen ik hem het biljet wilde overhandigen zette hij grote ogen op en zei “ Nohohohoho” De spetters vlogen zelfs uit zijn mond. Ik zei: “ we hebben 35 Yuan afgesproken en ik geef je 50, dus dat moet goed zijn”. Maar weer kwam er een regen van spetters en een briesend “nohohoho”. Hij haalde nu een kartonnen kaart uit zijn fietsmand en liet die aan me zien. Er stond iets in het chinees op met daarachter het getal 500; en daar wees hij naar. Hij moest 500 Yuan hebben. Ik werd boos en zei hem nogmaals dat we van te voren 35 hadden afgesproken. Het briefje van 50 gooide ik in zijn fietsmand en ik liep weg. Terwijl ik wegliep kwam hij me achterna en toen ik zijn hand op mijn schouders voelde verwachtte ik het ergste. Ik balde mijn vuist om in geval van nood een uithaal te geven en draaide me boos om. Maar blijkbaar voelde hij dat hij niet verder moest gaan, liet me los en ging allerlei chinese verwensingen uitroepend terug naar zijn fiets. Ik had het helemaal gehad met die vent en tot overmaat van ramp kwam ik er ook nog achter dat ik naar een heel verkeerde plek was gebracht. K…chinezen, dacht ik. Kan ik weer een nieuw riksja nemen (nou… nee), of een taxi? (nee… ook maar niet). Dan maar lopen. Ik begon een hekel te krijgen aan de mensen hier.

Gelukkig kon ik de volgende dag het land weer uit want mijn treinticket naar Lhasa (Tibet) was er en het visum voor was geregeld. Veel Chinezen beschouwen Tibet als een provincie van china. Vreemd want als je aan een chinees vraagt “kom je uit Tibet?” dan krijg je het antwoord “Nee, uit china”. Áls Tibet een provincie van china zou zijn, dan zou het meest logischer zijn als je als antwoord zou krijgen “Nee, uit een andere provincie” . HET bewijs dus dat Tibet GEEN provincie is van china maar een door china BEZET land. Mijn laatste ervaring met chinezen in china beleef ik in de trein. Er is een restauratiecoupe waar ik stopcontacten heb gezien. Ik besluit mijn laptop mee te nemen en in deze coupe wat foto’s te gaan bekijken. Het eerste gedeelte van de treinreis is toch maar een saai stuk. Als ik zo bezig ben komt een van de serveersters over mijn schouder meekijken wat ik aan het doen ben. Als ze de foto’s op mijn scherm ziet glimlacht ze zelfs. Dan loopt ze naar de balie en ik zie haar omhoog reiken naar een schakelaar en ze draait deze om. En……. weg is de elektriciteit. Ik heb vanwege gewichtsbesparing geen batterij meer in mijn laptop dus het is uit met de pret. Wel heb ik ooit, denk ik, loop naar de vrouw toe en vraag haar of ze de elektriciteit weer wil inschakelen. Ze doet alsof ze me niet begrijpt en loopt naar achteren. Ik kook van woede en verontwaardiging. Wat een rotmens.

Misschien heb ik in het weekje china alleen maar verkeerde mensen ontmoet. Misschien zijn er ook goede of zelfs leuke chinezen. Ik heb ze nog niet gezien. Tenminste niet in china. Het is misschien een land met mooie natuur en cultuur. Ik ben er te kort geweest om het te kunnen beoordelen. Alleen de muur heb ik gezien. Muren bouwen kunnen ze. DE chinese muur is groot. Maar de muur die tussen mij en china is neergezet is nog veel groter.

Hoe die muur nog hoger en dikker is geworden leest u in de volgende verhalen over Tibet.