22 maart 2006 Quito. “The ecuatorial hub”
Ik zit het vliegtuig en ben ruim anderhalf uur geleden opgestegen uit Panama City en ben onderweg naar een nieuw land, Ecuador, een nieuw continent, Zuid Amerika. Met mijn allercharmanste glimlach heb ik de stewardess ertoe bewogen om mij in de businessclass te plaatsen. Ik zie de blikken van het touristclass-plebs nog voor me: wat doet zo´n man in de businessclass, lijken ze zich af te vragen. Ik vraag het mezelf ook af want ik pas niet tussen de op hun laptops ratelende zakenmensen die hier zitten. Maar het eten is goed….. en de wijn ook. Uit de luidsprekers klinkt de stem van de piloot: wilt u de veiligheidsriemen weer vast doen want we naderen Quito. Overal geklik en iedereen voelt zich weer veilig. Nog geen minuut later, de hele vlucht was tot nog toe heel rustig en zonder schudden of trillen verlopen, een harde schok. Alsof we met een hoge snelheid over een verkeersdrempel rijden. Verontrustte geluiden uit de toeristenklasse achter me en verontrustte gezichten naast me. Wat was dat? Niemand scheen het eerder meegemaakt te hebben en is daardoor verontrust. Ik herken het van mijn reizen naar Zuid-Afrika en was erop voorbereid. Het was de evenaar!! De “hobbel” is niets anders dan een onderbreking in de brandstoftoevoer naar de vliegtuigmotoren. Als een vliegtuig vliegt en dus brandstof (kerosine) verbruikt, ontstaat er een draaikolk in de brandstoftanks. Die draaikolk wordt veroorzaakt door de draaiing van de aarde om zijn as en draait ten noorden van de evenaar tegen de klok in en ten zuiden van de evenaar met de klok mee. Precies op de evenaar is er geen draaikolk. Dat moment, wat dus eigenlijk een soort omkeermoment is, veroorzaakt een onderbreking in de brandstoftoevoer, en dus een schok in het vliegtuig. In pilotenkringen is dit beter bekend als de “ecuatorial hub”, de evenaar-schok. Gelukkig geen reden tot paniek dus. Even later landen we veilig en wel op Mariscal Sucre, de luchthaven van Quito. Het is er nat, bewolkt en koud maar het vormt mijn nieuwe uitvalsbasis voor trips naar de Galapagos-eilanden en expedities naar het amazone gebied.
(Dit hele ‘hub-verhaal’ is natuurlijk onzin.. Maar het is bijna 1 april en dan moet je toch wat…)
23 mei 2006 Mindo, Terugblik
Ik ben er weer. Na de Galapagoseilanden waar de overweldiging van de natuur me weerhield van het schrijven, na Quito waar eerst het bericht dat Ma was opgenomen in een hospitium en 5 dagen later het bericht dat ze was overleden, na 4 weken Nederland waar de begrafenis en de nasleep ervan me ervan weerhielden om mijn reisdagboek bij te houden, heb ik het weer: ik moet schrijven!!!
Maar ik weet niet waar ik moet beginnen. Laat ik maar bij het nu beginnen, dat is immers het belangrijkst. Ik zit nu dus in Mindo, een waar vogelparadijs. Maar ook voor niet-vogelaars is het heerlijk. Je kunt er eindeloos wandelen. Het landschap varieert van jungle tot landbouwgrond, van heuvelachtig tot bergachtig, van begaanbaar tot ondoordringbaar.
Op dit moment is het zeer rustig qua bezoekers. Zo nu en dan zie je een blanke maar dat is sporadisch. Hier hou ik het wel eventjes uit. Zuivere lucht, bijna geen auto’s, rust en stilte (net nu ik deze laatste woorden opschrijf, begint er iemand met een motorzaag!).
Ik heb trouwens net besloten niet meer aparte verhalen over de Galapagos of over de eerste Quito-dagen te schrijven. Wel komt er een foto overzicht op deze site te staan.
De Galapagoseilanden zijn zoals ik al zei, overweldigend en staan, als je er eenmaal bent geweest, in je geheugen gegriefd.
Ga er niet heen!! Blijf thuis!! Want er komen al veel te veel eco-toeristen. Het wordt te druk, de eilanden kunnen de druk bijna niet meer aan. Maar aan de andere kant, je moet het gezien hebben, de bijna handtamme dieren, de unieke onderwaterwereld. Nooit zal ik de hamerhaaien en mantaroggen vergeten die boven en onder me zwommen, de schildpaddenschoonmaakplaats (een plek waar ze stil hangend in de stroming door visjes ontdaan worden van algen), Lonesome George, de laatste reuzenlandschildpad van de Pinto-ondersoort ter wereld, de dansende blauwvoetgenten op nog geen halve meter afstand. En het mooist van alles, de jonge zeeleeuw die , terwijl ik hem aan het fotograferen was, naar me toe huppelde en me een lik op mijn neus gaf. Nu ik het opschrijf krijg ik er nog tranen van in mijn ogen.
Galapagos, onvergetelijk maar duur.
En dan Quito, waarover ik net schreef dat ik er niet over zou schrijven. Nou vooruit….. een paar regels dan. Maar dan alleen over hetgeen de meeste indruk op me heeft gemaakt: de Paasprocessie op 14 april. Honderden in paarse gewaden gehulde deelnemers aan de processie, sommigen met grote zware houten kruisen lopend, of geketend aan de voeten met zware kettingen. Of, verkleed als Christus met prikkeldraad om het lichaam of doornentakken om het hoofd, tot bloedens toe. Het moment waarop de Jezus- en Mariabeelden uit de kathedraal gedragen worden waarop een groot aantal uit de 10-000-koppige menigte in tranen uitbarst.
En ik…. Die het allemaal mag zien & meemaken. De emotie, de overgave, de toewijding… en ik die erbij mag zijn en het vastleg met mijn camera. Als ik de foto’s weer zie, speelt alles zich weer af. Wat was dat mooi !!!!
En dan de trieste terugkomst in Nederland. De begrafenis van mijn moeder en het leeghalen van haar huis waarbij bijna elk meubel wat het huis uitgaat een nieuw afscheid is. Ja…. Dan is het even tijd om alles te laten bezinken en te verwerken. En Mindo is daarvoor uitermate geschikt. De jungle, de rust, de stilte (op die rotzaag na) en de natuur zijn voor mij DE dingen om tot mezelf te komen. En dat is wat ik hier doe.
17 Mei, Mindo. Een leuke herstart
Gisteren arriveerde ik in Mindo en in mijn reisgids las ik dat je in “Jardin de las Orquiedeas”, een hostel, kon overnachten. Mooie tuin stond er in de gids. Mooie tuin betekent vaak ook aardig wat vogels, dus ernaartoe.
15 Minuten lopen vanaf het busstation en daar was het. Aan de rand van het dorpje. Hugolino (H), de eigenaar, had een cabana voor me en voor maar $ 14,00 per dag incl. ontbijt kon ik zo lang blijven als ik maar wilde. Mijn plan was er zo’n 3 a 4 dagen te blijven. Toen H me mijn cabana aanwees zat er op het pad een Rufous Motmot, een prachtige vogel. Een mooi welkom.
Terloops informeerde ik of hier in de buurt ook een plek was waar ik Rode Rotshanen kon zien. Ja hoor, zei H, we hebben hier een lek. Hoewel zo’n uitspraak voor bijvoorbeeld een commandant van een onderzeeboot rampzalig zou klinken, klonk het mij als muziek in de oren. Een “lek” is in vogeltermen namelijk een baltsplaats. Als je wilt breng ik je er morgen heen, vervolgde H, ik ben namelijk ook vogelgids.
Goed plan leek me. Dus na een korte nacht vol muggen om half 5 opgestaan en om 5 uur s’ochtends in de duisternis met de auto vertrokken. Een onverharde weg door de jungle, vol kuilen en gaten. Na zo’n 3 kwartier kwamen we op een nog slechter boerenpad en tenslotte stopten we bij een finca (boerderij).
Nu nog de berg op, zei H. Ik keek om me heen. Het was nog steeds pikkedonker dus geen berg te zien. Met z’n tweeën gingen we een smal, nat en modderig pad op wat al gauw steil omhoog ging. Na een kwartier klonk er links van ons een “boeboeboe”-geluid. Gallo de Penha (rotshaan)? vroeg ik. No, zei H een Spectacled Owl. Da’s ook mooi meegenomen dacht ik. We bleven even staan terwijl H de roep nadeed om de uil te lokken. Gelukkig dacht ik want ik was al aardig buiten adem vanwege de steile klim. Stilletjes hoopte ik dat we er al bijna waren, anders zou de Spectacled Owl wel eens de laatste vogel kunnen zijn die ik op mijn lijst kon toevoegen.
Na nog een halfuur klimmen kwamen we aan op de plek. Een bankje en een bladerdakje erboven. Ik doornat van het zweet, hijgend als het welbekende hert en nog net in leven.
We zaten nog maar net of we hoorden rechts van ons een hard kakelend en sissend geluid. “Gallo de penha” zei H. Hoewel het nog steeds donker was pakte ik mijn camera maar vast en zette hem op mijn statief. Even later weer gekakel, nu van verschillende kanten en….zelfs donkere schimmen van de rotshanen.
Het duurde nog zeker 10 minuten eer het begon te schemeren en waarempel was er nu wat roods te zien. Van links naar rechts ging het gekakel, dan weer verderop, dan weer dichterbij. En… gelukkig steeds duidelijker te zien.
Na een uurtje kon ik zelfs redelijk foto’s maken. Helaas mocht ik mijn flitser niet gebruiken anders waren de foto’s zonder meer goed geweest. Maar gelukkig is het ook verboden omdat rotshanen in tegenstelling tot veel andere vogels, erg gevoelig zijn voor flitsen.
Al met al hebben we zeker 2 en een half uur gezeten en hebben en hebben niet alleen de rotshanen bewonderd maar ook vele andere vogels. Zo nu en dan klonk het geluid van de Toucan-Barbet en Golden-headed Quetzal en lieten aracari’s (een soort kleine Toekan), verschillende soorten boomkruipers en diverse soorten tangara’s zich prachtig zien. De eerste Mindo-ochtend was al onvergetelijk en een leuk begin na 4 weken in Nederland geweest te zijn.
27 mei 2006, Mindo. “William & Mary”
Het is 6 uur s’avonds. Ik zit op het balkon van mijn cabana. Het regent en door de bomen heen zie ik de wolken roze kleuren door de zonsondergang. Ik denk terug aan gisteren, aan mijn bezoek aan Refugio Paz de las Antpittas.
Een dag of 5 geleden zat ik in het enige internetcafe van Mindo mijn fotos te bewerken toen er opeens achter mij iemand vroeg “birdwatcher?” (vogelaar?). Het bleek Roger, een Zweed , te zijn die hier al 18 maanden woont en als vogelgids werkt. We raakten natuurlijk aan de praat en hij gaf me wat tips. Op een gegeven moment vroeg hij of ik al bij Paz de las Antpittas was geweest. Nee, zei ik, maar wat is dat eigenlijk?
Hij vertelde dat zo’n kilometer of 25 hiervandaan een man een finca heeft waar een groot stuk jungle bij is. In die jungle zitten Antpittas of mierpittas zoals ze in het Nederlands heten, wel 3 soorten. Miervogels zijn hoog-op-de-poten-staande vogels die op de bodem van de dichte jungle leven. Zeer onopvallend, geruisloos en dus bijna niet te zien, laat staan te fotograferen. Maar het bijzondere van deze plek is dat de eigenaar, Angel Paz, de vogels dagelijks voert waardoor ze gemakkelijker te zien zijn. Een van de vogels, een reuzenmierpitta, zou zelfs uit de hand eten. Of het allemaal biologisch verantwoord is, weet ik niet maar de gedachte aan unieke foto’s prikkelden me en besloot daarom maar eens aan Hugolino, de gids waar ik tot dusver steeds mee op pad ben geweest en die ik niet wilde passeren, te vragen of hij de plek wist. Hij wist van de plek maar was er zelf nog nooit geweest. Wel wist hij me te vertellen dat de plek bijzonder vogelrijk moest zijn. Er komen 2 soorten quetzal voor en er is zelfs een rotshanen-lek.
Omdat de rotshanen van de vorige keer maar matig op de foto waren gekomen, gaf dat voor mij de doorslag. Opnieuw een rotshanen-fotografeer-kans en daarnaast nog wat nieuwe soorten. Zo gezegd zo gedaan, auto geregeld en de volgende ochtend weer om 5 uur in het donker vertrokken. Hoewel het maar 25 kilometer is, moet je toch rekening houden met een uur rijden omdat de laatste 5 kilometer over een slecht pad door de jungle loopt. Zelfs een tweetal rivieren moest worden doorwaad.
Om een uur of 6 waren we op de plek van bestemming. Angel stond al ons op te wachten. Toen ik hem een hand gaf merkte hij op dat de kleur van mijn trui (oranje) niet zo heel geschikt was om te gaan vogelen. Maar ja..het was behoorlijk fris die ochtend en het is mijn enige warme shirt, dus wat doe je dan. Als excuus bedacht ik dat de rotshanen ook oranje zijn en dat het dus juist wel eens heel slim zou kunnen zijn om in het oranje gekleed te gaan. We gingen op weg en een kwartier later hoorden we het geblaas en gekakel al. Even later bereikten we de plek, een afdakje, waarvandaan we een viertal baltsende rotshanen konden bewonderen. Een uur en ongeveer 100 muggenbeten later had ik een paar leuke fotos. We gingen weer verder, mierpitta-tijd. Angels broer was ons al achterna gekomen met een potje wormen. Dat is wat ze eten…. Je vraagt je dan af waarom ze deze vogels in vredesnaam mierpittas noemen als ze regenwormen eten. Waarom dan niet wormpittas of pierpittas? Enfin, Angel legde uit dat hij de verschillende pittas namen had gegeven. De plek waar we nu stonden was het domein van Maria, een reuzenmierpitta.
Maria, Maria, Maria, Maria, Maria, ging het. Dan sta je even raar te kijken. Sta je daar midden in de jungle, wordt Maria aangeroepen. Na een paar keer roepen verscheen ze op het paadje waarop we stonden. Een grote bruine vogel, heel hoog op de poten die als een soort kangoeroe achter Angel aan sprong. Al “Maria”-roepend liepen we naar de plek waar ze altijd worden gevoerd. We passeerden even later de plek waar Willy leeft, een geelborst-mierpitta. Ietsje kleiner dan Maria en ook iets schuwer.
In optocht gingen we verder, Hugolino voorop, daarachter ik, toen Angels broer en Angel en daarachter de 2 mierpittas. Op naar de eetplek. Bij de voerplek kon de schranspartij beginnen. Inderdaad!! Maria at uit de hand. Willy bleef liever in het struikgewas. Ondanks dat het voeren op een donkere plek plaatsvond, toch nog leuke foto’s kunnen maken. En bovendien een reeks nieuwe soorten erbij. Naast “William & Mary” ook nog Crested Quetzal, Orange-breasted Fruiteater, Common Pottoo en vele anderen gezien, echte wilde, deze laatsten!
Mindo, 28 mei 2006. Bijzondere plek
Ik ben terug op een van de jungletrails van het “Yellow House”, La casa Amarilla. Een paar dagen eerder was ik er ook. Yellow House is een hostel in Mindo met daarachter een groot stuk secundair regenwoud. Een zestal trails, smalle en soms moeilijk begaanbare paadjes, loopt er doorheen.
Ik ben teruggegaan omdat het er zo lekker rustig is. Nog rustiger dan Mindo, wat al heel rustig is. Om maar een cliché te gebruiken: “de stilte is oorverdovend”. Rustig loop ik naar trail 6, het verste en meest afgelegen stuk. Nog niemand ben ik tegengekomen. Ik ben de enige in dit stuk jungle, denk ik. Afgezien van de insecten, vogels en andere dieren. Ik las de vorige keer in het logboek dat er wel eens brilberen gezien worden. Die zou ik zelf ook wel eens willen zien. Ik heb tenslotte zelf ook een bril.
Even verder hoor ik geritsel. Zou het er eentje zijn? Ik blijf stil staan. Nee, een blad, denk ik, wat van de bomen valt.
Verderop stroomt een riviertje en ik stop weer. Ik doe mijn rugzak af, leg mijn camera, die ik om mijn nek had, er bovenop, en ga zitten. Midden op het pad. Er is toch niemand die ik in de weg zit. Mooi is het hier, alleen maar bomen. Groen, overall groen en alleen als ik recht naar boven kijk zie ik een stukje blauwe hemel.
Hier en daar wat gefluit van verborgen vogels en het gekabbel van het beekje. Ik droom een beetje weg. Het lijkt wel alsof ik verdwijn in dit plekje, alsof ik erin wordt opgenomen…en het voelt lekker.
Er zijn maar een paar plekken waar ik dit eerder voelde. In Swaziland waar ik “wegzonk” in een rivierduin en (gelukkig) weer bij mijn positieven kwam toen er een zwarte neushoorn vlakbij me in een poeltje ging baden. En ook aan het begin van deze reis, in Tikal, boven op temple 5 waar ik anderhalf uur lang helemaal “weg” was.
Ik vraag me nog wel eens af waarom ik deze reis aan het maken ben. Waar dient het voor, wat is de bedoeling? Ik weet het nog steeds niet. Maar ik denk wel dat deze plekken er wat mee te maken hebben
9 juni 2006, Banos. Gareno Lodge
Als kind van een jaar of 6-7 was ik al gefascineerd door de harpij-arend. In de boeken las ik dat hij wel 8-10 kg zwaar kon worden, klauwen heeft zo groot als die van een Grizzlybeer en Apen op zijn menu heft. Als ik die toch eens kon zien dacht ik toen. Een droom die waarschijnlijk nooit uit zou komen.
In Mindo ontmoette ik een Ecuadoraanse gids en toen ik zei dat ik de volgende maand in Peru Harpijen wilde gaan zien, zei hij: ”maar daar hoef je helemaal niet voor naar Peru want die hebben we ook in Ecuador”. Gareno Lodge, daar in de buurt hebben ze een nest. Omdat de gids weer verder moest heb ik er niet verder naar kunnen informeren. Toch bleef het in mijn hoofd zitten en bij de eerstvolgende internetgelegenheid heb ik eens opgezocht waar Gareno Lodge precies ligt. Het antwoord: midden in de jungle maar wel ergens in de buurt van een weg waar ik toch al over zou komen. Voor alle zekerheid stuurde ik de eigenaars (een Duitser en een Belg) maar even een e-mailtje met de vraag of en wanneer ik langs kon komen. Alleen, na 5 dagen had ik nog geen antwoord. Vreemd. Ik besloot om toch maar naar Tena, de plaats die er het meest in de buurt ligt, te gaan en van daaruit verder te reizen.
Daar aangekomen vroeg ik aan een taxichauffeur of hij wist waar de lodge lag en hoe duur het was om me erheen te brengen. Het was een uur of 2 rijden zei hij en het kost $ 45,=; je kan ook met de bus maar dan moet je de laatste 15 km lopen. Het laatste trok me niet zo aan, dus de taxi genomen.
Steeds dichter werd de begroeiing en steeds slechter de weg en na 2 uur hobbelen stopten we bij de lodge. Althans….een lodge, maar niet degene waar ik zijn moest. Liana Lodge stond er op het bord en niet Gareno Lodge. “Dat is hetzelfde” zei de taxichauffer. Nee, zei ik, want ik had zowel deze lodge als de Gareno Lodge in mijn reisgids staan. We moeten verder. Met een zuur gezicht reed de chaufferur verder en vroeg aan verschillende mensen waar Gareno Lodge lag. Uiteindelijk kregen we het verlossende antwoord: nog 40 km verder. Kennelijk was de chauffeur er dus nog nooit geweest. Maar anderhalf uur later zagen we langs de weg een klein bordje met de naam van de lodge erop. Daarachter een modderpaadje de jungle in. “Weet je hoever het nog lopen is” vroeg ik. “Geen idee” zie de chauffeur. Ik dacht “ik zie wel”, rekende af en ging het pad op. Steil naar beneden en na een kwartier kwam ik bij een rivier, kniediep met daaroverheen iets was voor een brug moest doorgaan, zo´n 6 meter boven de rivier. Geen leuningen, smal, glad en bovendien maakte het loopvlak in het midden van de brug een hoek van ongeveer 45 graden.
Hoe moet ik daar overheen? Kan ik daar overheen? Durf ik daar overheen? SLIK!! Toen klonk er een vrouwenstem aan de overkant. Door het geluid van de rivier kon ik niets verstaan maar ze wees naar links. Na even kijken zag ik voetsporen, vast en zeker naar de lodge en god-zij-dank van de brug vandaan. Ik volgde het paadje en opeens klonk de stem weer: “acqui” (hier) en even later zag ik haar vlak bij staan aan mijn kant van de rivier. Welke maat heb je, vroeg ze. Niet voorbereid op deze vraag gingen er van allerlei maten door me heen maar toen wees ze op mijn schoenen. Opgelucht zei ik “44”.
Ze ging laarzen voor me halen om de rivier op een ondiepe plek te doorwaden. Even later kwam ze terug en 10 minuten later was ik in de lodge. Prachtig!!! Midden in de jungle, eenvoudige cabanas, riviertje er langs, het was er groen en rustig. En gelukkig…… ze hadden plek, hoewel ze niet op mijn komst gerekend hadden.
Er waren maar 2 andere gasten. Een Amerikaanse vrouw van 82, die speciaal voor de harpij hierheen was gekomen, en haar gids. Ze had al ruim 5400 soorten op haar lijst staan (soorten die ze gezien had), en de harpij was een nieuwe.
De volgende ochtend ging ik met Pedro op pad. Pedro is de manager van de lodge en tevens vogelgids. Eerst naar de Rufous Potoo (rosse reuzennachtzwaluw), ook een zeldzaamheid. Na ongeveer een uur lopen op paadjes die bijna geen paadjes zijn, heuvel op, heuvel af, door rivieren heen, stopte Pedro. “Daar zit ie” zie Pedro en wees een richting op. Ik keek maar zag niets. Hij wees nog eens maar ik zag alleen maar takken en bladeren. Toen zag ik hem, op nog geen 5 meter afstand. Hij leek precies op een dood blad. Hij wiegde ook een beetje heen en weer. Iets dichterbij en toen gingen zijn ogen open, knalgeel. Mooi beestje. Gauw foto’s genomen en weer verder want de harpij wilde ik veel liever zien.
Onderweg stopten we een paar keer om naar andere vogels te kijken. Het is best moeilijk vogelen in de jungle. Het is er donker en de vogels zitten of heel hoog of heel laag in de duistere struiken.
Opeens zette Pedro de pas er goed in. Hij had “el macho” gehoord, het mannetje. Dat betekent dat het mannetje voedsel brengt bij het nest. 5 minuten later waren we er. Door een opening in het gebladerte op zo´n meter of 30 afstand, het nest. Een meter of anderhalf doorsnede en met takken er in zo dik als mijn arm. En……het mannetje zat vlak bij het nest. Het vrouwtje was het jong aan het voeren, de vleugels wijd om het jong te beschermen tegen de zon en om de prooi, die net door Pa was gebracht, af te schermen tegen kapers. PRACHTIG!!!! Een kinderwens vervuld. En nog mooie foto’s ook.
Nog uren bleven we in de buurt van het nest en een keer zelfs kwam Pa harpij met een aap aanvliegen, net zoals ik als kind fantaseerde hoe ik het zou willen zien.
In de dagen erna zijn we nog een keer bij het nest geweest. Ik kreeg er geen genoeg van. En elke keer zagen we andere dingen.
Na het laatste nestbezoek liepen we over het paadje terug naar de lodge. Ik keek naar beneden en mijn ogen bleven rusten op een grote afdruk in mijn eigen schoenafdruk in de modder: een spoor van een jaguar. Die moet hier dus net nog gelopen hebben. We bleven even staan om te luisteren of we hem misschien nog hoorden. Helaas! Nou ja…..het kan natuurlijk ook niet dat er weer zo´n droomwens in vervulling zou gaan.
De laatste nacht in Gareno lodge barstte er een geweldig onweer los. Het regende pijpenstelen en s´nachts werd ik wakker doordat het water op mijn gezicht drupte. (we hebben weer een lek!).
Het gekabbel van het riviertje was veranderd in gebulder. Een probleem. Want hoe kom ik nu de rivier over??. Met laarzen gaat dat vast niet meer.
‘S ochtends ging ik maar eens poolshoogte nemen. En inderdaad, het eerst knie-diepe riviertje was een paar meter gestegen en het stroomde razendsnel. De enige manier om hem over te steken was via het gammele hangbruggetje. Met de gedachte daaraan kreeg ik het ontbijt maar met moeite naar binnen en tot overmaat van ramp werd ik bijna ook nog gebeten door een boom-boa die in de eetruimte was gekropen. Natuurlijk moest die eerst worden gefotografeerd.
Maar daarna was het tijd voor de grote oversteek. Pedro ging eerst. Stapje voor stapje, een beetje wiebelend, zijn evenwicht bewarend. Hij was erover! Nu ik nog. Met klapperende knieën schuifelde ik voorzichtig voorwaarts. Het spannendste stuk was in het midden, waar de brug schuin hing. Als ik maar niet ga glijden, het is tenslotte nat hout waarover ik loop. In het midden van de brug bevroor ik even. Twee meter onder me golfde en kolkte het chocoladebruine water. Niet naar beneden kijken, dacht ik. Verder ging ik weer, nu over het midden. Nog een paar meter en het is voorbij. Trillend kwam ik aan de overkant. Pfffffff.!!
Soms kan een stukje van 15 meter langer lijken dan een oversteek van 10.000 kilometer.
Gareno Lodge, ver in de jungle, eeuwig groen, eeuwig levend, maar misschien net 15 meter te ver. In ieder geval een plek die ik niet zo gauw zal vergeten.
13 juni 2006, ergens tussen Banos en Riobamba. Vulkaanbelevenis
Er stappen onderweg steeds meer mensen in de bus. In Banos waren er nog maar een paar mede-passagiers. Nu zit hij bijna vol. Met het vullen van de bus wordt hij ook steeds kleurrijker. Vrouwen met poncho´s en rokken in heldere en felle kleuren, dito kniekousen en zonder uitzondering dragen ze allemaal een hoedje. Zoiets als een boswachter in Nederland wel eens draagt. En tussen al die mensen zit ik met mijn oranje trui. Het voetbal is tenslotte begonnen. We rijden door een fantastisch landschap. Links en rechts steile bergen verdeeld in partjes landbouwgrond, gras of naaldbos, elk met een eigen tint groen. De weg waarover de bus rijdt is tot voor kort afgesloten geweest. Oorzaak: zware as- en lavaregens in 1999. De bevolking van Banos is toen 3 maanden geëvacueerd geweest omdat de vulkaan Tungurahua op uitbarsten stond. Code rood was gegeven. De as en de lavabrokken hebben jarenlang deze weg geblokkeerd. Nu zijn bulldozers nog steeds bezig de weg schoon te maken. Soms rijden we door metershoge lagen lavagruis heen. Maar……we kunnen er door. De vulkaan heft me trouwens behoorlijk wat energie gekost om hem te zien. Maar liefst 5 pogingen waren nodig om er een glimp van op te vangen. Vijf keer een steile berg op, dan weer aan de ene kant, dan weer aan de andere kant; s’ochtends vroeg, s’avonds laat. Pas de vijfde keer werd ik beloond. Ik had me, vanwege de spierpijn die ik had opgelopen tijdens de vorige klimmen, met een taxi zo hoog mogelijk laten afzetten en was daarna nog een uur te voet verder gegaan. Het gerommel is bijna altijd hoorbaar. Regelmatig hoor je een geluid alsof er een straalvliegtuig overvliegt, of alsof er een trein over de brug rijdt. Gerommel, explosies, gedonder maar nog steeds is er niets te zien. Als ik op een bult in een weilandje ga zitten luister ik ernaar. Maar waar de vulkaan zich bevindt, zijn alleen nog maar wolken. In de twee volgende uren geniet ik van de vogels en de ruimte om me heen. Dan verschijnt er opeens een stukje blauwe lucht. En dat wordt steeds groter. Met mijn geest probeer ik de rest van de wolken te breken maar er verschijnt weer een wolk. Een bruine!!!! Maar dat is geen gewone wolk!!! Dat is rook en stof uit de vulkaan!!! Dan klinkt er weer een gedonder van jewelste. Het is weer een uitbarsting en ik zie de rookwolk snel groeien, omhoog wervelend in de vorm van een paddenstoel. Wouww!! Weer even later lossen de gewone wolken nog meer op en zie ik eerst een witte besneeuwde helling en dan……. De rokende top van de vulkaan. Wat een contrast! Sneeuw en wolken, vuur en rook. Snel maak ik wat foto´s. Het zijn nog niet de platen die ik wil maar dat is eigenlijk niet belangrijk meer. Het moment waarop je iets ziet wat je zo graag wilde zien en waarvoor je zoveel moeite hebt gedaan om het te zien; de beleving van dat moment is zoveel beter dan de mooiste foto ervan. Als ik uit het busraampje naar links kijk, zie ik dat de Tungurahua weer in wolken is gehuld maar even later verschijnt er, als een soort afscheid, een bruine paddenstoelwolk boven de witte wolken uit. De explosie en het gerommel hoor ik niet want daarvoor maakt de bus te veel lawaai.. De mensen in de bus zien het niet of zijn wellicht al gewend aan de vulkaan. Voor mij is het nog steeds een belevenis.
14 juni, Riobamba. Zig-zag-treinreis
Als om half 6 de wekker gaat, kleed ik me gauw aan, spetter wat water in mijn gezicht en verlaat ik het hotel. Het station is ongeveer 20 minuten lopen en onderweg eet ik een broodje. Ik kijk voor alle zekerheid nog even in mijn portomonnee of het treinkaartje, wat ik gisteren heb gekocht, er in zit. Station??? Treinkaartje??? Gaat Jack met de trein??? Hij…die in Nederland altijd zo ver mogelijk van treinen vandaan bleef, die al misselijk werd als de letters NS voor z´n ogen verschenen??? Ja….hij gaat met de trein!!! Maar niet zomaar een trein. De Ferrocaril Transandino (de trans-Andes spoorlijn) werd ooit beschouwd als de moeilijkst aan te leggen spoorlijn ter wereld.
Er werd in 1899 aan begonnen. De lijn loopt van Guayaquil (aan de kust) over de Andes naar Quito. Het grootste obstakel bij het bouwen van de spoorlijn was een bijna loodrechte rotswand, de Nariz del Diablo, de Duivelsneus. Hier is geen ruimte om bochten aan te leggen. De enige oplossing om langs deze wand naar beneden te gaan is zigzaggend. Eerst vooruit, dan achteruit, dan weer vooruit, etc. Ik ga van Riobamba tot de Duivelsneus en dan weer terug met de bus. Als ik om half zeven aankom op het station is het al druk. Er staat al een man of 50 klaar, voornamelijk toeristen. Helaas rijdt de oorspronkelijke stoomtrein alleen in het hoogseizoen, van juli tot september. Nu rijden er alleen twee dieselwagons. Als de twee voertuigen aankomen is het wat geduw en gedrang maar ik weet gelukkig een goed plekje te bemachtigen. Op het dak, aan de rechterkant want volgens mijn reisgids is dat de kant met het mooiste uitzicht.
We vertrekken precies om 7 uur!! Eerst door de stad. We steken autowegen over en met getoeter laat de machinist weten dat de auto’s moeten stoppen. Soms stopt een auto niet met als gevolg een noodstop van de trein waardoor de dakpassagiers opeens met z´n allen aan de voorkant zitten. Net zoals de bussen stopt de trein onderweg voor passagiers. Gewoon langs de spoorbaan gaan staan, je hand opsteken en de trein stopt. Ondenkbaar in Nederland. Als we Riobamba verlaten hebben, kronkelt de trein zich eerst door wat bosrijk en later door boomloos terrein waar zo hier en daar wat akkerbouw is. Kleurrijk geklede boeren en boerinnen zijn erop aan het werk. Er wordt gelachen, heen en weer gezwaaid. Ondanks hun zware bestaan zijn de mensen hier vrolijk. Aan de horizon verschijnt de besneeuwde Chimborazo, met zijn 6310 meter, Ecuadors hoogste berg. De berg die ik overmorgen met de mountainbike op (tot 5000 meter) en weer af ga.
Maar nu geniet ik van de treintocht. Wat een afwisselend landschap! Op het ene moment rij je over een vlakte en het volgende moment duik je een diep ravijn met bruisende rivieren in. Na het station in Alausi is het zover. Een diepe kloof waarlangs het spoor zich zig-zaggend naar beneden spoort. Als onze wagon naar beneden gaat zie ik vrijwel loodrecht onder me, de voorste wagon de eerste zigzag (eigenlijk de eerste zig dus) neemt. Dan komen wij op het eerste keerpunt en als wij onze eerste “zig” nemen, gaat beneden me de voorste trein de eerste “zag” in. Zo gaat het een aantal keren heen en weer. Beneden loopt het spoor dood. Het stuk naar Guayaquil wordt helaas niet meer bereden. Tijd om te wisselen. De dakpassagiers gaan in de wagon, de wagonpassagiers naar het dak zodat ook zij life het “heen en weer” kunnen krijgen. Nog een keer wordt het Duivelsneustraject afgelegd, nu omhoog. Terug in Alausi neem ik de bus terug naar Riobamba en rozig van de zonnige treinreis val ik in slaap.
28 juni 2006, Zamora (Copalinga Lodge, Ecuador), Sicklebill
Nog even en het Ecuadoraanse avontuur is over. Overmorgen zit ik in Peru en dit is dus het laatste Ecuador-verhaal. Al in maart was ik in Ecuador en trek ik er mijn maand in Nederland van af, dan ben ik nog ruim 2 maanden in dit land geweest. Te lang? Als ik naar mijn reisplanning kijk misschien wel maar tegelijkertijd ook veel te kort. Dit land heeft zoveel te bieden: kust, eilanden, bergen, gletsjers, vulkanen, jungle, rivieren, noem maar op. En niet te vergeten de vele, vele vogels. Zeker 1600 soorten komen er voor. Ornithologisch gezien een top-land.
Zo komen er alleen al ruim 130 soorten kolibries voor. Interessante vogeltjes die kolibries. Zo klein en zo verschrikkelijk snel. Het ene moment snorren ze een meter van je vandaan voor een bloem en het andere moment zijn ze verdwenen. Niet te volgen zijn ze, als kogels schieten ze heen en weer. Een acceleratie waar en Ferrari jaloers op zou zijn. Maar wat wil je, met 60 tot 80 vleugelslagen per minuut zorgen ze voor heel wat versnelling. Soms zijn ze ook ontzettend agressief naar elkaar. Als verschillende keren heb ik gezien dat bij een plek waar feeders hangen, er eentje de baas spelt. Hij of zij zit dan op een onopvallende plek op de loer en als een andere kolibrie het in zijn hoofd haalt 1 druppeltje suikerwater uit een feeder op te likken, speert hij er op af en jaagt hem al kwetterend uit zijn domein.
Met die snelheid waarmee ze alles doen, moet het wel zo zijn dat kolibries in korte tijd veel meer doen en beleven dan wij mensen. In de ogen van een kolibrie zijn wij maar logge en trage wezens. Ze leven volgens mij in een andere tijdsdimensie. Hier, om en nabij Copalinga Lodge, komen ca. 10 kolibries voor. Al verschillende keren hebben ze hier Sicklebills gezien. Dat zijn kolibries met een snavel die bijna 180 graden naar beneden rond buigt. Een van mijn wenssoorten. De vrouw die hier schoonmaakt had er net nog eentje gezien zei ze, vlakbij mijn cabaña. Ik loop er maar eens heen, misschien zit ie er nog. Helaas….geen geluk maar niet getreurd, er zit genoeg ander spul. Als ik bij het bloemperk heen en weer loop valt mijn oog op een heel klein kolibrietje, net iets groter dan een bij. Als een kogel vliegt hij heen en weer van bloem tot bloem. Bijna niet te volgen met mijn camera. Ik maak op de gok een paar foto’s en als ik later kijk, blijkt er waarempel eentje scherp te zijn. Maar…..het is alleen geen kolibrie. Een grote vlinder, waarschijnlijk een kolibrievlinder, prijkt trots op de foto. Zijn tong steekt in de bloem, net als de kolibries doen. Geen Sicklebill, geen kolibrie maar een vlinder. Ook leuk.
Als ik de volgende dag het Podocarpus Park in loop, regent het, waardoor mijn hoop op het zien van Sicklebills daalt. Uren loop ik, de camera diep in mijn rugzak opgeborgen, de verrekijker onder mijn regenponcho. Na een steile klim ga ik even op een boomstam zitten. Als ik mijn rugzak afdoe, hoor ik links van me wat gebrom. Ik kijk om en een meter van me vandaan hangt een kolibrietje stil in de lucht en kijkt me aan. Eentje met een heel kromme snavel en een kaneelkleurige start: een Buff-tailed Sicklebill. Na elkaar een seconde aangekeken te hebben zegt de vogel “piep” en snort weg. Ik zeg “hebbes” en ben een en al smile.